Contacteer ons
Vlaams Energie- en Klimaatagentschap (VEKA)
Voor koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van 3 kg of meer die ozonlaag afbrekende stoffen en/of 5 ton CO2-eq of meer F-gassen bevatten, gelden strengere voorwaarden. Doelstelling is de lekverliezen van deze stoffen te beperken.
Alle mogelijke maatregelen (overeenkomstig BBT) moeten worden genomen om de lekverliezen te beperken. Het relatief lekverlies (de fractie van de nominale koelmiddelinhoud die ten gevolge van lekken en andere emissies over een periode van één kalenderjaar vrijkomt) mag maximaal 5% per jaar bedragen. De berekening van dit relatief lekverlies gebeurt aan de hand van de hoeveelheden koelmiddel die aan een systeem worden toegevoegd of afgetapt gedurende een kalenderjaar en die in het logboek moeten worden genoteerd. Het relatief lekverlies wordt na elke bijvulling aan een koelinstallatie berekend en genoteerd in het installatiegebonden logboek.
Voor koelinstallaties die meer dan 5 ton CO2-equivalenten F-gassen bevatten, moet na elke bijvulling het relatief lekverlies worden berekend en genoteerd in het logboek van de installatie. Het relatief lekverlies wordt immers bekomen aan de hand van bijvullingen met koelmiddel die aan een systeem in een bepaald kalenderjaar worden toegevoegd ten opzichte van de nominale koelmiddelinhoud.
Bij vaststelling van lekkage moeten zo snel mogelijk en uiterlijk binnen de veertien dagen na vaststelling van het lekverlies de nodige maatregelen genomen worden om het lek op te sporen en te dichten. Nieuw koelmiddel mag pas worden bijgevuld nadat het defect is verholpen en een controle op lekdichtheid door een bevoegd koeltechnicus is uitgevoerd. Een nieuwe controle op lekdichtheid moet worden uitgevoerd binnen de maand na de herstelling maar niet op dezelfde dag als de herstelling. Na iedere bijvulling wordt het relatief lekverlies berekend en in het logboek genoteerd.
Als aan koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van meer dan 30 kg het relatief lekverlies meer dan 100% bedraagt, wordt dat binnen de veertien dagen na de vaststelling schriftelijk per brief of per e-mail gemeld aan de afdeling milieu-inspectie.
Installaties met te hoge lekverliezen mogen niet verder worden geëxploiteerd.
Als het relatief lekverlies gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren meer dan 10% bedraagt, wordt de installatie binnen de twaalf maanden na vaststelling buiten bedrijf gesteld en wordt dat binnen de veertien dagen na vaststelling schriftelijk (brief of mail) gemeld aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving.
Op basis van een gemotiveerde aanvraag kan de afdeling milieu-inspectie een afwijking op de buitenbedrijfstelling van de koelinstallatie goedkeuren. Die aanvraag bevat minstens een rapport van een bevoegde koeltechnicus waaruit blijkt dat de lekkage niet te wijten is aan de ouderdom of aan een verkeerde werking van de installatie. In het voormelde rapport worden de maatregelen beschreven die genomen werden om de lekken op te sporen en te dichten. Als om redenen van technische complexiteit die vervanging binnen twaalf maanden niet mogelijk is, wordt de termijn voor vervanging zo kort mogelijk gehouden. De eventuele verlenging van de termijn moet goedgekeurd worden door de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving.
Alle koelinstallaties met 3 kg of meer aan ozonlaag afbrekende stoffen als koelmiddel (zoals bijvoorbeeld HCFK-22 ) moeten minimaal éénmaal per 12 maanden worden onderzocht op goed functioneren en op mogelijke lekverliezen.
Voor grote koelinstallaties is de opgelegde frequentie hoger: iedere 6 maanden voor installaties met een koelmiddelinhoud van 30 kg of meer en iedere 3 maanden voor installaties met een koelmiddelinhoud van 300 kg of meer.
Bij vermoeden van lekkage moet de controle plaats vinden met lekdetectieapparatuur die geschikt is voor het betreffende koelmiddel en met een detectiegrens van ten minste 5g/jaar en onder een lichte overdruk ten opzichte van de normale bedrijfsdruk.
Een gedetailleerde beschrijving van die controles en de resultaten moeten in het logboek worden geregistreerd.
Voor installaties die F-gassen bevatten, geldt de Europese Regelgeving (met name EU-verordening 517/2014 van 16 april 2014). Anders dan voor ozonlaag afbrekende stoffen, wordt de frequentie waarmee een installatie die F-gassen bevat, moet worden gecontroleerd op lekdichtheid, bepaald door niet alleen de hoeveelheid koelmiddel die in de installatie aanwezig is, maar ook door de GWP-waarde van het koelmiddel. Hoe hoger de GWP-waarde van het F-gaskoelmiddel (hoe slechter het koelmiddel is voor het klimaat), hoe strenger de uitbatingsvoorwaarden zullen zijn. Het product van de GWP-waarde met de hoeveelheid koelmiddel (in ton) in de installatie geeft de zogenaamde ton CO2-eq die in de installatie aanwezig is.
Installaties die 5 ton CO2-eq of meer aan koelmiddel bevatten, moeten iedere 12 maanden worden gecontroleerd, installaties vanaf 50 ton CO2-eq iedere 6 maanden en installaties met 500 ton CO2-eq en meer iedere 3 maanden. Wanneer een permanent lekdetectiesysteem aanwezig is, wat verplicht is voor systemen met 500 ton CO2-eq en meer, mag de controlefrequentie worden gehalveerd.
In onderstaande tabel worden de verschillende koelmiddelen opgesomd met vermelding van hun GWP-waarde en de hoeveelheid in kg koelmiddel die in de installatie aanwezig is opdat de drempelwaarden (resp. 5, 50 en 500 ton CO2-eq + 40 ton CO2-eq voor koelmiddelen met een GWP ≥ 2500) bereikt zijn.
Koelmiddel | GWP | Hoeveelheid koelmiddel in ton CO2-eq | |||
5 | 40 | 50 | 500 | ||
Hoeveelheid koelmiddel in kg | |||||
R134a | 1.430 | 3,5 | 35,0 | 349,7 | |
R23 | 14.800 | 0,3 | 2,7 | 3,4 | 33,8 |
R32 | 675 | 7,4 | 74,1 | 740,7 | |
R404A | 3.922 | 1,3 | 10,2 | 12,7 | 127,5 |
R407A | 2.107 | 2,4 | 23,7 | 237,3 | |
R407C | 1.774 | 2,8 | 28,2 | 281,8 | |
R407F | 1.825 | 2,7 | 27,4 | 274,0 | |
R410A | 2.088 | 2,4 | 23,9 | 239,5 | |
R413A | 2.053 | 2,4 | 24,4 | 243,5 | |
R417A | 2.346 | 2,1 | 21,3 | 213,1 | |
R422A | 3.143 | 1,6 | 12,7 | 15,9 | 159,1 |
R422D | 2.729 | 1,8 | 14,7 | 18,3 | 183,2 |
R427A | 2.138 | 2,3 | 23,4 | 233,9 | |
R428A | 3.607 | 1,4 | 11,1 | 13,9 | 138,6 |
R434A | 3.246 | 1,5 | 12,3 | 15,4 | 154,0 |
R438A | 2.265 | 2,2 | 22,1 | 220,8 | |
R448A | 1.387 | 3,6 | 36,0 | 360,0 | |
R449A | 1.397 | 3,6 | 35,8 | 357,9 | |
R507A | 3.985 | 1,3 | 10,0 | 12,5 | 125,5 |
R508B | 13.214 | 0,4 | 3,0 | 3,8 | 37,8 |
De controle op lekdichtheid van de installatie die F-gassen bevatten, moet bovendien gebeuren op een wijze die ten minste beantwoord aan de voorwaarden van Commissieverordening 1516/2007 van 19 december 2007 die de basisvoorschriften bevat inzake controle op lekkage van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde F-gassen bevat.
Een overgangsperiode wordt voorzien voor koelinstallaties die minder dan 3 kg maar 5 ton CO2-equivalenten of meer aan F-gassen bevatten. Deze installaties waren tot 01/01/2015 niet aan een twaalfmaandelijkse lekdichtheidscontroleverplichting onderworpen maar zijn dat sinds de komst van de nieuwe EU-verordening wel. Voor deze installaties zal deze lekdichtheidscontroleverplichting ingaan vanaf 01/01/2017.
Hermetisch afgesloten apparatuur die F-gassen bevat in hoeveelheden van minder dan 10 ton CO2 - equivalent is niet aan lekkagecontroles onderworpen, mits dergelijke apparatuur als hermetisch afgesloten is geëtiketteerd.
Een belangrijk gevolg van de nieuwe EU-verordening 517/2014 is dat er vanaf 2020 een verbod is op het bijvullen van koelmiddelen met een GWP-waarde van 2.500 of meer aan bestaande koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van 40 ton CO2-eq. Vanaf 2030 geldt dit ook voor gerecycleerde en geregenereerde koelmiddelen met een GWP-waarde van 2.500 of meer. Dit heeft onder meer verregaande gevolgen voor de vele koelinstallaties die R404A en R507 bevatten. In de bovenstaande tabel wordt aangegeven voor welke koelmiddelen deze beperking van toepassing is en vanaf welke koelmiddelvulling (in kg) men aan 40 ton CO2-eq zit.
De koelinstallatie, de werking ervan, de lekdichtheidscontroles en het verbruik aan koelmiddelen moeten worden gedocumenteerd. Zo kan worden geoordeeld of een koelinstallatie degelijk wordt onderhouden en maximaal toegelaten lekverliezen niet worden overschreden.
De belangrijkste documentatie bestaat uit:
Ook moet de exploitant, om controle over de toegevoegde en afgetapte koelmiddelen mogelijk te maken, de volgende documenten ter beschikking van de toezichthouder houden: